Spreekbeurt mw. van Dokkum-Nijsse, moeder van Ammerensia van Dokkum, alt bij het LEC
Wij woonden in Nijmegen toen de bevrijding van Nederland begon. Op 18 september 1943 waren er plotseling vreemde vliegtuigen in de lucht die heel lang overvlogen en waar dus door de Duitsers gauw op geschoten werden. Iedereen vloog gauw de schuilkelders in, wij dus ook met onze baby, dat was best angstig en er zijn toen veel mensen gestorven door de bommen die gegooid werden.
Tijdens de gevechten was het vooral erg gevaarlijk, buiten maar ook binnen was je niet veilig. De baby stond in de wieg in de huiskamer en ik was in de keuken een flesje aan het maken toen er plotseling voor de deur een splinterbom viel, een klap en alle ruiten kapot. Ik vloog naar binnen en jawel hoor: naast haar hoofdje een grote granaatscherf in haar matrasje en dwars door de deken een grote scherf bij haar voetje en zij lag lekker te slapen.
Na een paar dagen gaven de Duitsers zich over en zag je overal andere uniformen: Canadezen, Britten en Amerikanen. Maar die jongens moesten natuurlijk ergens slapen en wonen. Toen kwamen de officieren aanbellen en ja hoor, wij kregen 10, soms 12 mannen in huis. Wij hadden een groot huis met zolder en garage, dus plaats genoeg.
Ondanks de ellende van een oorlog was het toch wel gezellig. ’s Avonds als ze geen dienst hadden zaten ze in de huiskamer te kaarten of te schaken of brieven te schrijven. Er was weinig te eten, maar wij kregen van de mannen blikjes eten en kolen voor de kachel. Er was toen geen gaskachel of cv. Op een dag kwam er een hoge officier en vertelde ons dat ze onze tuin wel geschikt vonden met die van links en rechts kanonnen te plaatsen, daar waren we niet zo blij mee, want wij dachten dat er van de overkant wel terug geschoten zou worden. Nou, daar hoefden we niet lang op te wachten. In de achterkamer was namelijk een commandopost opgericht. De officier van dienst was een vriendelijke man en kwam dan naar mij toe en zei: “Don’t be afraid, we are shooting” en dan hoorde je die man roepen: “fire”!” en ja hoor, dan gingen die 3 kanonnen om de beurt af. Het huis stond te schudden. Maar ja, die Duitsers ook niet gek, die gingen terug schieten. Wij zaten bij de buurman in de schuilkelder met de baby. Maar ja, die moest af en toe eten en op een keer stond ik even in de tuin tegen een muurtje geleund te praten met de buurvrouw, en opeens een hoog fluitend geluid en pats!, precies langs mijn been een hele hoek van de muur afgeschoten. Ik was gauw binnen.
Op een avond wilden de jongens naar bed, wij ook. Alle vuile kopjes bij elkaar naar de keuken en 1 soldaat zette het blad op het aanrecht. We stonden allemaal in de gang klaar om naar boven te gaan, toen de Duitsers plotseling begonnen te schieten. Nou hadden wij een piepkleine kelder voor wat levensmiddelen, maar de jongens wilden daar wel in. Voor we konden overleggen kwam een granaat naar binnen. Het regende plotseling rood steengruis en een klap. Ik riep gelijk om mijn baby en toen was er een jongen die gelijk naar boven liep om het kindje te halen. Wij zaten inmiddels in dat kleine keldertje, maar iedereen zat te bidden en te vloeken. Die jongen kwam met de baby in zijn armen naar beneden en ik dacht dat ze dood was, maar hij zei dat ze sliep. Ik kon het niet geloven en heb haar wakker gemaakt. Nou, ze heeft de hele nacht gehuild, maar dat was het mooiste geluid. De andere morgen zijn we naar boven gegaan en zo geschrokken: het balcon van haar kamer was voor de helft eraf geslagen, de deur eruit en de wieg op wielen hing met twee wielen boven dat gat. Speciale beschermengel.
De rest van het huis was onbewoonbaar door steengruis en puin. Na overleg hebben we wat kleding en spullen voor de baby ingepakt en zijn we naar de boeren gevlucht, waar mijn man altijd melk en eieren en groente en aardappels ging halen. Nou, dat was een vreselijke tocht. Ik achterop bij mijn man op de fiets en in mijn hand de kinderwagen met de baby en de spullen voor het kind. Onderweg moesten wij de rivier oversteken, maar de brug was kapot en daarom moesten we met een roeibootje. Nou was daar een schipper bij en die wilde ons wel helpen. Enfin, eerst moest ik langs de schuine kant naar beneden zakken met de baby in mijn armen en mijn man bleef boven staan bij de spullen. Ik was net in het bootje gestapt toen er boven mijn hoofd twee jagers (kleine vliegtuigen) elkaar gingen beschieten. Nou, ik ging snel bovenop mijn kind liggen om haar te beschermen. De kogels vlogen links en rechts om mijn oren, dat was niet zo leuk. Nadat ze weg waren, kwam mijn man ook in de boot met alle spullen. De schipper bracht ons naar de overkant en wij weer verder fietsen.
Maar toen aan de kant van de weg waren schuttersputjes. We hadden een poosje gereden toen we plotseling aan de overkant van de weg (daar was een bos) een hoop lawaai hoorden en ja hoor, daar kwam een vliegtuig naar beneden, vlak boven de bomen. Het stond in brand en het vloog zo laag dat dat we de piloot heel duidelijk konden zien. Die jongen deed heel erg zijn best om het vliegtuig in de lucht te houden en om het over de snelweg heen te brengen. De vlammen dansten door het toestel, maar het is hem toch gelukt om over de weg heen het toestel neer te zetten. Hij zal zelf wel mee verbrand zijn, maar het was vreselijk.
Onze tocht eindigde bij een boer. Mijn man moest toen weer terug naar huis, want die moest weer werken. Diezelfde nacht viel er bij die boer een granaat in de schuur, dus weer verder vluchten naar de volgende boerderij. Daar mochten wij even blijven, maar o schrik, die mensen hadden één zoon van 17 jaar en die had nog nooit een vrouw gezien bloot. Dus ik mocht de baby niet in bad doen waar die jongen bij zat en zeker geen schone luier aandoen, om maar niks te zeggen over borstvoeding. Ook nog gelachen om een soldaat die op het erf kwam vragen om een ek. Niemand wist wat hij bedoelde en ten einde raad vroeg hij het met gebaren, dat was lachen.
De zwerftocht eindigde na een paar dagen in een klooster bij ons aan het eind van de straat, waar mijn man mij ’s nachts weer weg haalde en naar huis bracht. Dat was nog wel kapot, maar toch schoon. Het leven ging weer zo gewoon mogelijk door en ik moest bijna bevallen van mijn tweede kindje. Nou mochten de mensen ’s avonds na 10 uur niet meer over straat en we lagen net allemaal in bed, toen het kindje zin kreeg om ook op de wereld te komen. Nou was er een sergeant bij ons die wel de straat op mocht en hij was zo lief om samen met mijn man de vroedvrouw te gaan halen. Zodoende was er toch hulp en na een poosje kwam er een zoon. Soldaten die bij ons in huis waren allemaal blij en ik kreeg chocola en suiker en meel en blikjes melk en thee. Allemaal heel welkom.
Ik had een leuk kraambed. Bill kwam terug uit Engeland van verlof. Hij had daar zijn 1-jarig kindje begraven, dus toen hij onze dochter zag was hij helemaal van streek. Huilen geen gebrek. Hierna trok hij veel met haar op. Door de oorlog was er geen wol te krijgen om te breien. Daarom nam ik af en toe een trui van mezelf en ging hem dan uittrekken, de wol wassen en dan jurkjes breien voor mijn dochter. Bill had dat gezien en op zekere dag kwam hij thuis met een bruine damesjapon gebreide. Nou, ik blij uittrekken en dat was een berg wol: een jurkje voor mijn dochter en later een pakje voor mijn zoon. Bill vond het prachtig en ik ook, tot ik aan hem vroeg hoe hij aan die jurk was gekomen. Nou, ik wou dat ik het nooit geweten had. Hij vertelde dat er bij Arnhem een dode vrouw lag en hij had die jurk maar uitgetrokken. Erg hè?
Mijn man heeft tijdens de beschietingen van Nijmegen ook mensen moeten helpen die gevlucht waren voor de bommen. Een tram stond stil en de mensen waren de kerk in gevlucht, maar de kerk kreeg een voltreffer waardoor bijna iedereen dood was. Hij heeft nooit kunnen vergeten dat er een moeder lag met een baby in haar armen. Die baby haar armpje was op 3 plaatsen gebroken en hij kreeg jaren later nog tranen in zijn ogen als hij het vertelde. Hij zei dat dat armpje net een luciferhoutje was wat op 3 plaatsen was gebroken.